In deze paragraaf worden twee soorten risico’s onderscheiden. Risico’s die voorzienbaar zijn en risico’s die niet zijn te voorzien. Voor de risico’s die te voorzien en dus te beheersen zijn worden bestemmingsreserves en voorzieningen gevormd. Voor de onvoorziene risico’s wordt gekeken naar het weerstandsvermogen. Bepaald wordt in hoeverre de gemeente in staat is de niet in de begroting geraamde risico’s te kunnen opvangen. Hiervoor wordt van de niet geraamde risico’s een inventarisatie gemaakt. Door het weerstandsvermogen af te zetten tegen de niet geraamde risico’s kan een oordeel worden gegeven over de omvang van het weerstandsvermogen.
De gemeente past de volgende maatregelen toe om het weerstandsvermogen minimaal in stand te houden en de risico’s te beperken:
- Incidentele meevallers aanwenden of reserveren voor verwachte kosten.
- Kort geld lenen in plaats van lang geld als wordt verwacht dat de rente op kapitaalmarkt (lange rente) hoger blijft dan op de geldmarkt (korte rente). Hierbij wordt wel rekening gehouden met de grenzen volgens de kasgeldlimiet.
- Geen eigen personeelskosten toerekenen aan projecten en investeringen.
- Het behoedzaam ramen van een (accres)verhoging van het gemeentefonds door in de meerjarenbegroting een lagere uitkering te ramen van 5 (accres)punten per jaar.
- Een sluitende begroting en zo mogelijk ook een sluitende meerjarenbegroting presenteren, ook in tijden van bezuinigingen.
- Het uitgangspunt hanteren om taken zo mogelijk binnen de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten uit te voeren.
- Het opnemen van budgetruimte in de begroting voor nieuw beleid.
- Het controleren en verbeteren van de meest kritische processen in de organisatie op basis van een controleplan.